Er was eens... een poëzietijdschrift genaamd De Rosse Godin dat kantoor hield in een Aarschots café. De redactie had het zwaar te verduren: bedreiging en verleiding waren haar deel, maar zij stond pal.
Een enkele keer werd er een gesloten omslag afgeleverd met daarop de naam F. De Vadder, toen en nu nog een illustere onbekende. Erin zat onder meer de volgende cyclus van gedichten.
I
De leugens: het leven
Wat had het leven hem niet allemaal
beloofd?
Vanalles te geven jongensjongens.
En krijgen dat hij deed:
slaag, de bons, de klere.
Tenslotte krop in de keel.
Van alles wat hij niet wou
kreeg hij veel te veel.
Wat restte hem dan nog dan
te nemen: nam nam nam.
Het woord, de benen, zijn wensen
uiteindelijk zelfs
voor werkelijkheid.
Ik ken hem wel:
hij hokt samen
in mijn papieren vel.
Hij eet uit mijn hand
en ik heb mijn ziel terloops
aan hem verpand.
II
De leugens: de tijd
(Ik moest maar eens volwassen worden
maar later op de dag vond ik
dat geen goed idee.)
De maan halfwas
hangt ongeschoren hoog boven de haag.
Ze schemert. En in de schemering
staat ze laag.
Ik lieg als ik zeg
dat ik de waarheid spreek.
Want ik zeg de waarheid.
Ik lieg niet. Nooit.
Bij nader inzien zelden.
Ik spreek de woorden die ik tevoren
al geschreven had. Zo ook dit.
Dit is spontaan in schemering
ontstaan. Zeg ik dan.
Ik ben halfwas,
zoals alle vermeende helden, geboren.
Vermoeid en ongeschoren.
III
De leugens: de vrouw
Maak jezelf maar niks wijs, zei ze.
En ook nog: wees eerlijk.
Ik was een wijze wees bijgevolg.
Wat duurt nog langer
dan een verhouding van één op twee?
De sardonische mededeling "ik ben zwanger".
Ik denk na
(dat duurt een stuk langer).
Ik besluit.
Ik zwijg als een onbekend soldatengraf.
Voor wezen is de vaderloze wereld.
De moeder zwijgt.
De vrouw zwijgt.
Ik maak mezelf
maar niks
meer wijs.
Ononderbroken
in wijzerzin
zolang het duurt.
IV
De leugens: de ruimte
Ik wist wat verhuizen was:
zoals verbleken, verstommen en dan vergaan.
Een huis worden dus,
een op te vullen leemte.
Ik verbleek want zonder toezicht.
Ik rol mijn luiken neer,
schuw het daglicht
dat verstomt;
dat weet ik uit ervaring.
Zoals ook het langzaam vergaan
van het lachen.
Om een verhaal dat verhuisd is
zoals een vrouw in bed bedrogen.
Van geest naar spraakorganen.
Vierkant gelogen.
V
De leugens: de dood
Ik sta stokstil. Stiller kan niet.
Het is te zeggen: dat dacht ik.
Ik had het mis. Want nu,
stijf als een plank
van de leugens, samen een kist
van ondraaglijke troost.
Vlaggen van waanzin
halfstok.
En
onder het prevelen
zak ik door de grond
van schaamte voor zoveel dood.
Doder kan niet,
dacht ik.
1 opmerking:
Dat waren nog eens tijden
Een reactie posten