(23)
Middenop de aarde der vreemde tekens
als een dwaas dansend, een gekke derwisch,
word ik toch kouder omdat ik bevries
aan de bevroren mens, - dans door tot brekens-
toe, zodat de slaap ook niet meer wil komen
en de rust ver is: reiger naar het zuiden.
Ik stapel vuur op. Ik leef van geluiden,
klanken, een muziek die mij wordt ontnomen
door de laatste goden die er bestaan
(echter toch nog hoor met mijn dove oren).
(Maar ook die tekens kan ik niet verstaan.)
Hoelang nog? Allen die om mij heen staan
geloven niet dat je de ruimte kunt horen.
En ik? weet niets, hoor de zon, aarde, maan.
uit: De sonnetten van de kleine waanzin
Hieronder: Nuit (Leon Spilliaert, 1908)
1 opmerking:
Stil hier... Drukdurkdkur?
Een reactie posten