dinsdag 25 mei 2010

Kavafis (bis)



Ο Σεπτέμβρης του 1903

Τουλάχιστον με πλάνες ας γελιούμαι τώρα·
την άδεια την ζωή μου να μη νιώθω.

Και ήμουνα τόσες φορές τόσο κοντά.
Και πώς παρέλυσα, και πώς δειλίασα·
γιατί να μείνω με κλειστά τα χείλη·
και μέσα μου να κλαίει η άδεια μου ζωή,
και να μαυροφορούν οι επιθυμίες μου.

Τόσες φορές τόσο κοντά να είμαι
στα μάτια, και στα χείλη τα ερωτικά,
στ’ ονειρεμένο, το αγαπημένο σώμα.
Τόσες φορές τόσο κοντά να είμαι.


September 1903

Laat ik mij nu tenminste misleiden met illusies,
om de leegte van mijn leven niet te voelen.

En ik was zovele malen zo dichtbij.
En hoe raakte ik verlamd, hoe werd ik laf;
en waarom bleef ik met gesloten lippen,
terwijl in mijn binnenste mijn lege leven weende,
en mijn begeerten zwarte kleren droegen.

Zoveel malen zo dichtbij te zijn geweest,
bij de ogen, bij de lippen van de liefde,
bij het gedroomde, het geliefde lichaam.
Zoveel malen zo dichtbij.

zaterdag 1 mei 2010

Hans Andreus

(23)

Middenop de aarde der vreemde tekens
als een dwaas dansend, een gekke derwisch,
word ik toch kouder omdat ik bevries
aan de bevroren mens, - dans door tot brekens-

toe, zodat de slaap ook niet meer wil komen
en de rust ver is: reiger naar het zuiden.
Ik stapel vuur op. Ik leef van geluiden,
klanken, een muziek die mij wordt ontnomen

door de laatste goden die er bestaan
(echter toch nog hoor met mijn dove oren).
(Maar ook die tekens kan ik niet verstaan.)

Hoelang nog? Allen die om mij heen staan
geloven niet dat je de ruimte kunt horen.
En ik? weet niets, hoor de zon, aarde, maan.


uit: De sonnetten van de kleine waanzin
Hieronder: Nuit (Leon Spilliaert, 1908)