dinsdag 29 juni 2010
donderdag 24 juni 2010
Hugues C. Pernath (1931-1975)
Nu pas ontdekt, maar niettemin: ontdekt. Twee gedichten uit de bundel De adem ik (1959):
Bijna onmogelijk woon ik dagelijks in je jonge handen,
Iedere koortsroos van je lippen noem ik
Met een nutteloze voorjaarsnaam, bij het dromen
In het afwezig morgen zijn.
Zachter in de splinters beween ik ieder oosters paard
Traag meisjesschrift, onmachtig graf geworden.
Eens voelde ik de taal, de sierlijke letters
van je speeksel.
Raakte mijn onbegrijpelijke hand
het diepe rustbed van je bewoonbare slaap.
Opnieuw dwong ik je aarzelend been
tot buigen, zoekend in je heup
met alle vingers een begin. Ik vulde je met een tong
gekomen over de aarde,
over het blinde liegen van je adem.
Bijna onmogelijk woon ik dagelijks in je jonge handen,
Iedere koortsroos van je lippen noem ik
Met een nutteloze voorjaarsnaam, bij het dromen
In het afwezig morgen zijn.
Zachter in de splinters beween ik ieder oosters paard
Traag meisjesschrift, onmachtig graf geworden.
Eens voelde ik de taal, de sierlijke letters
van je speeksel.
Raakte mijn onbegrijpelijke hand
het diepe rustbed van je bewoonbare slaap.
Opnieuw dwong ik je aarzelend been
tot buigen, zoekend in je heup
met alle vingers een begin. Ik vulde je met een tong
gekomen over de aarde,
over het blinde liegen van je adem.
dinsdag 8 juni 2010
Abonneren op:
Posts (Atom)